Preek gehouden door Mgr. J. Gijsen bij gelegenheid van het jaarlijks Sacramentsfeest op donderdag 2 juni 1983 in de Basiliek van het Allerheiligste Sacrament te Meerssen (Nederland).
Op deze feestdag van het Allerheiligste Sacrament bent u hier in deze basiliek samengekomen om uw geloof en vertrouwen in de Eucharistische Jezus te tonen en te versterken. U zou hier vanavond niet zijn, neem ik aan, als u er niet van overtuigd was dat het God zelf is, Mens geworden, gekruisigd en verrezen, die onder brood en wijn onder ons tegenwoordig komt op het woord van de daartoe gewijde priester en die ook tegenwoordig blijft zolang de gedaanten van brood en wijn bestaan. Deze God, Jezus Christus, onze Verlosser en Heer, komt u vereren en aanbidden. Zo was het vroeger, zo is het nu en zo zal het blijven zolang de wereld en de Kerk er zullen zijn. Dat aanvaarden en beamen wij als katholieken. En dat is ons zo heilig, dat wij evenals bijvoorbeeld de martelaren van Gorkum hiervoor desnoods ons leven zullen geven.
Kerkbezoek: op audiëntie bij God in zijn huis. Of toch niet?
Ik kan mij, rondgaande langs vele parochies in ons bisdom, lezend wat er gebeurt in kerken en kapellen en wat verteld wordt in preken, catecheselessen en artikelen, horend wat gebeden en gezongen wordt, niet aan de indruk onttrekken dat dit voor een katholiek toch wezenlijk geloof in de Eucharistische Christus niet altijd echt aanwezig is, minstens niet bewust, en dat het nog minder helder blijkt. Hoe licht wordt niet in onze kerk gedaan alsof Christus er helemaal niet aanwezig is! Men praat en kletst alsof men op het marktplein staat. Geknield en gebeden wordt er dikwijls maar weinig, gerend en gedraafd des te meer. Met name kinderen hollen vaak door de kerk, weten soms niet eens hoe men knielt, laat staan dat zij het doen. En ze praten en lachen kennelijk zonder zich daarin fout te vielen. Maar kan dat anders, als ook volwassenen niet laten merken, dat zij zich bewust zijn van Christus’ tegenwoordigheid? Wat zoeken zij eigenlijk nog in een kerk? Een ‘zaal van samenkomst’ of een ruimte waarin relicten van een religieus verleden bijeenstaan wellicht. En dat terwijl het toch gaat om het huis van de Heer, die er woont en die wacht op een gesprek, een gebed!
De H. Communie, hoogtepunt van onze ontmoeting met God.
Ja maar, zult u misschien zeggen, dat is toch anders tijdens de H. Mis! Betrekkelijk, zou ik willen antwoorden. Ook dan wordt makkelijk onderling gepraat en is de eerbied vaak ver te zoeken, zelfs bij misdienaars en anderen die aan de viering meewerken. Je vraagt je wel eens af of allen die een Eucharistie meemaken, wel om wille van Christus gekomen zijn. Omwille van Zijn woord en vooral omwille van Zijn Lichaam en Bloed, dat tegenwoordig komt en uitgereikt wordt.
Eerder gaat het erom ‘samen te zijn met anderen’, om te luisteren naar muziek of om deze te maken, om een buurman te gedenken die gestorven is, of om het eigen gevoel van “een Mis hoort erbij” met Kerstmis en Pasen te bevredigen. Hebt u er wel eens op gelet welke houding men in kerken aanneemt tijdens het Evangelie – Christus’ woord – en tijdens het Eucharistisch gebed? Hoevelen blijven dan niet zitten alsof er niets aan de hand is? En hebt u wel eens gezien hoe men te communie gaat? Vooral de H. Communie op de hand – de ongewassen hand! – leidt makkelijk tot nonchalance en zelfs tot ernstig misbruik. Kinderen die in deze niet de allergrootste eerbied zien bij ouderen en die niet van meet af aan leren hoe zij de Heer van hemel en aarde dienen te ontvangen, komen er vanzelf toe met de Heilige Hostie te gaan spelen of zelfs te gaan knoeien!
Daartoe – laat ik het eerlijk toegeven – geeft ook de manier van communie-uitdelen aanleiding. In plaats van daartoe uitsluitend bestemde terecht kostbare hostieschalen en cibories gebruikt men profane broodmandjes; het uitdelen zelf geschiedt met veel te weinig gelovige eerbied of… helemaal niet, omdat men een misdienaar het mandje of schaaltje aan de communicerenden laat voorhouden, die dan een Hostie – een Heilige Hostie, Christus’ eigen Lichaam! – eruit ‘pakken’ alsof het een snoepje was (vergeeft u mij de vergelijking!). En wat gebeurt er met de overblijvende Hosties – die nog altijd Christus’ Allerheiligste Lichaam zijn? Hoe worden ze behandeld – of soms zelfs mishandeld? Worden de hostieschalen eerbiedig gereinigd? Mandjes kun je niet reinigen! Ik huiver vaak als ik ontdek of hoor hoe weinig eerbied in deze betracht wordt. Het is daarom ook wellicht begrijpelijk dat van een rustige, echt even durende dankzegging van hen die de Heer in hun hart mogen dragen, dikwijls weinig of niets blijkt. En toch is deze dankzegging in de vernieuwde liturgie extra onderstreept!
Mijn Heer en mijn God, niet alleen voor St. Thomas, maar ook voor ieder van ons.
Al deze verschijnselen, die bepaald niet zo uitzonderlijk zijn, laten méér vermoeden dan alleen een schromelijk gebrek aan eerbied. Zij wijzen ook op een gebrek aan, een ontbreken zelfs van geloof. Geloof in Christus’ werkelijke tegenwoordigheid. Niet alleen in een symbool of onder een teken, maar reëel is Hij er, zoals Hij leefde en stierf en verrezen is en zetelt aan Gods rechterhand. Helemaal dus. Onze Heer en God, zoals de Apostel Thomas Hem noemde. Wie dit gelooft, zal Hem in rust en stilte naderen, niet meer naar anderen in de Kerk kijken, niet aan Hem voorbijlopen en nog minder met Hem omgaan als met een bete broods. De Heilige Hostie is niet ‘wat brood’; zij is Christus zelf!
Maar… klinkt dat echt door in de teksten die men tijdens de Heilige Mis gebruikt? In de woorden van de Kerk zelf natuurlijk en heel duidelijk. Maar in de door betweters gefabriceerde teksten die onbegrijpelijkerwijs nog altijd opgeld doen, ook onder hen die voor ‘katholiek’ en ‘kerkgetrouw’ willen doorgaan, blijft het vaak bij ‘brood dat wij delen’. Wij ja, wij schijnen voornamer te zijn dan de Heer zelf! Nog meer blijkt dit uit allerlei liedjes die gezongen worden. Daarin gaat het vaak alleen maar om mensen en wereld en is God hooguit een stoplap op het eind!
Allicht dat de kinderen en de jeugdigen nauwelijks nog weet hebben van het Allerheiligste dat ons in de Heilige Mis geschonken wordt. In catechese en preek mag vaak niet eens gezegd worden, dat wij Jezus zelf ontvangen in de Heilige Communie en dat Hij werkelijk woont in het Tabernakel, reden waarom wij stil zijn in de kerk, Zijn huis, en eerbiedig, ook buiten de H. Mis. Allicht tegen deze achtergrond ook at velen te communie gaan die hiertoe helemaal niet waardig zijn. Mensen die maar bij tijd en wijle in de kerk komen in plaats van ieder weekend zoals nog steeds van ieder oprecht gelovige katholiek verwacht wordt. Mensen wier publiek leven duidelijk niet overeenkomt met wat God verwacht en die kennelijk niet de behoefte voelen zich in deze te bekeren en het sacrament van de Biecht te ontvangen alvorens te communiceren, zoals toch vanzelfsprekend is voor wie met een zuiver geweten de Heer wil doen intreden in zijn hart. Het is het geloof dat kennelijk afwezig is; anders zouden zulken niet het Lichaam van Christus ontvangen. Want zij zouden weten dat, zoals Paulus zegt, ‘wie dus op onwaardige wijze het Brood eet of de Beker van de Heer drinkt, zich aan het Lichaam en Bloed des Heren bezondigt… Wie eet en drinkt zonder het Lichaam te onderkennen, eet en drinkt zijn eigen vonnis’ (1 Kor. 11,27-29).
God staat altijd klaar om ons te ontmoeten; tonen wij Hem onze dank daarvoor in gelovige eerbied.
Waarom zeg ik u dit alles? Allereerst om u deelgenoot te maken van mijn zorg in deze. Zorg om het behoud van één van deze wezenskenmerken van ons katholiek geloof, uitgedrukt in beleving en houding, beleving van aandacht voor de Eucharistische Heer en houding van eerbied. Maar ik zeg u dit ook om u te vragen, nee, te smeken, om mee te werken aan het herstel van dit geloof en deze eerbied. Hoe? Allereerst door zelf te tonen – altijd – dat wij geloven in Christus’ tegenwoordigheid in onze kerken: door stilte in acht te nemen, door biddend de Heer te erkennen, door mee te werken aan zijn verering, ook buiten de H. Mis. En door de H. Eucharistie altijd met aandacht mee te vieren. Zoals de Kerk dit voordoet. Daarom moet u altijd alleen de liturgie, de woorden en de viering eisen die de Kerk geeft. En geen eigen brouwsel van deze of gene, hoe ‘leuk’ die ook overkomen. Ook waar het vieringen voor kinderen en jongeren betreft. Juist zij hebben recht erop te weten wat en hoe de Katholieke Kerk gelooft. Zij staan daar best voor open, gelooft u mij! Maar er is meer mogelijk en nodig. Wij zullen steeds ervoor moeten zorgen, dat wij de H. Eucharistie slechts vieren en met name alleen communiceren, als wij ons hart en onze zinnen zuiver weten vóór God, als wij met regelmaat – elke week – naar de kerk gaan en dan ook nog met inachtneming van het niet-eten één uur vóór de H. Communie, zoals uit eerbied voor de Heer die in ons komt voorgeschreven is. Moeten we ons van ernstige tekorten of zelfs van een verkeerde levenshouding of praktijk beschuldigen, dan is het Sacrament van de persoonlijke biecht het énige middel om ons te doen reinigen en waardig te maken de Heer te ontvangen.
Ook zullen wij – en dat zou ik u als vereerders van het Allerheiligste Sacrament heel bijzonder willen vragen – eerherstel moeten brengen. Eerherstel voor al die inbreuken op de eerbied die onze Heer toch toekomt. Eerherstel voor al die blijken van ongeloof of gebrek aan geloof in Zijn tegenwoordigheid. Dit eerherstel kunt u brengen door -wederom – zelf alle eerbied te tonen die nodig is en alle geloof dat er dient te zijn én door te bidden en te offeren, opdat die eerbied en dat geloof ook in anderen gaan leven. Het gaat niet aan dat wij die anderen aanwijzen en onszelf beter achten dan zij. Allen zullen wij onze eerbied en ons geloof moeten vergroten. Doen wij dat uit dankbaarheid voor de grote gave die Christus ons naliet in de Heilige Eucharistie; Zijn Lichaam en Zijn Bloed, geofferd voor ons heil en voor dat van alle mensen.
+ Mgr. J. Gijsen.
Uit: Katholiek maandblad – juli 1983