Een overweging van de Heilige Pièrre-Julien Eymard over de H. Communie.
I. Wanneer wordt Jezus met de meeste liefde aanbeden?
Zonder twijfel doet de H. Communie aan de ziel een geluk en een zoetheid gevoelen, welke ergens anders niet worden gevonden. Waarom houdt God er zo aan, ons zijn zoetheid mee te delen? Omdat zijn goedheid alleen ons aan Hem kan hechten. Men vindt maar vriendschap onder zijn gelijken: de machtigen zijn omringd van benijders, en de koningen hebben geen vrienden, indien zij zich niet vernederen. Wij sidderen voor de macht van God, ook zijn heiligheid hecht ons niet aan Hem; maar wij beminnen God om zijn goedheid. Wij weten dat Hij ons wil zalig maken, dat Hij tot onze zwakheid en nietigheid afdaalt; en die mysteries van het leven van Onze Heer treffen ons hart het meest, waarin Hij ons een tedere en grotere goedheid toont. De goedheid alleen van God kan ons standvastig aan Hem hechten.
Wanneer zien wij de Heer op aarde met de meeste liefde aanbeden worden? De Wijzen aanbidden Hem in zijn kribbe, omdat Hij er geheel en al beminnelijk is. De blindgeborene wil Jezus volgen, getroffen door zijn liefde jegens hem. Magdalena verkrijgt vergiffenis van haar zonden, en haar hart wordt voor altijd ontvlamd van liefde tot Jezus, die haar zoveel liefde had getoond! Ja, zeker, men hecht zich slechts aan de goedheid. De H. Kerk zegt daarom ook in één van haar gebeden: Deus cujus natura bonitas, God wiens natuur goedheid is… Wat! Zijn dan alle eigenschappen van God niet gelijk? Zeker, zonder twijfel; maar hier op aarde voor ons is de eigenschap van God, goedheid.
II. De H. Communie geeft ons de volle vrede
Dit wetende, moeten wij de Heer meer beminnen, daar waar Hij ons meer goedheid betoont. Welnu, is het in het H. Sacrament, in de H. Communie niet, dat Jezus zijn goedheid op de schitterendste wijze openbaart? Het Concilie van Trente zegt, dat God in dit Sacrament de rijkdommen van zijn liefde overvloedig heeft uitgestort: Divitias sui amoris velut effudit. Het is de overmaat van zijn liefde. God kan niet méér doen dan zich zelf aan ons geven. Door de H. Communie ontvangen wij Jezus als God en als mens, met al de verdiensten van zijn sterfelijk leven; het onderpand zelfs van de toekomende glorie. Wij ontvangen het grootste geluk dat God ons hier kan geven.
En wij voelen dit geluk: het is noodzakelijk dat wij het smaken; zonder de zoetheid van de vereniging met God is het gewoonlijk moeilijk de staat van genade te bewaren. De penitentie stelt ons in de staat van genade; zij geneest ons; maar zij is een geweldig geneesmiddel, een overwinning, welke duur kost, zij mat ons af. En dit sacrament van penitentie, dat ons het leven terug geeft, is niet voldoende om het in ons te onderhouden; hiermee blijven wij slechts zwakke mensen.
Wat is er nodig om ons de volheid van het leven te schenken? De H. Communie, welke een balsem is, een zoete en weldoende warmte, de melk des heren, gelijk de profeet zegt: Ad ubera potabimini. Na de penitentie geeft de H. Communie ons de volle vrede. Het is uit de mond van de Heer zelf, dat wij de aanmoedigende woorden moeten horen: Ga in vrede en zondigt niet meer; woorden die aan Jezus’ hart ontsnappen en op ons nog gewond en lijdend hart neervallen als hemelse dauw.
De H. Communie brengt de volharding voort. Niets is meer ontmoedigend dan een lange af te leggen weg; het is de gewone bekoring der beginnelingen: ik zal nooit zo lang kunnen volharden. – Indien gij wilt volharden, communiceert!
Diegene die communiceert, kan de staat van genade bewaren om de hemel te bereiken, maar hoever is de hemel verwijderd! Wat een sterk geloof is er nodig om de hemel altijd van zover te blijven aanstaren; het leven van geloof is alsdan een gedurige offerande, een strijd zonder rust en verkwikking; er is geen dadelijke aanmoedigende kracht; men is aldus als een reiziger, die ver van zijn vaderland is; de langdurige weg vermoeit en ontmoedigt hem. Met slechts zeldzaam te communiceren, bewaart men moeilijk lange tijd zijn staat van genade; indien men hem bewaart, is hij niet zeer glansrijk; het stof van de weg verduistert zijn glans, de ondervinding leert het.
Als men dikwijls communiceert, is het veel gemakkelijker de zuiverheid van geweten te bewaren; het is niet meer voor een ver verwijderd doel, dat men de staat van genade bewaart, maar voor morgen, voor vandaag. Men weet, het is het feestkleed, om tot het feestmaal aangenomen te kunnen worden, alzo vermijdt men de zonde uit liefde, om niet van de H. Communie beroofd te worden; en de H. Communie wordt daardoor een bolwerk tegen de zonde; aldus kunnen wij gemakkelijk de zonde vermijden tot de dood toe. – Ik spreek van vrijwillige zonde.
Hoe zou een ziel, die dagelijks communiceert, en die aan haar Communie houdt, aan de bekoring kunnen toestemmen; zij weet dat deze zonde haar zou beroven van wat zij zozeer verlangt; de H. Communie, welke haar toe doen staat, verschijnt haar, ondersteunt haar, moedigt haar aan, en belet haar te vallen.
Ik begrijp de staat van genade niet zonder de veelvuldige Communie. Overigens, het is de geest der H. Kerk: zij zet ons aan tot de dagelijkse Communie door de stem van het Concilie van Trente. Sommigen beweren, dat men hierin met veel voorzichtigheid moet te werk gaan; dat zonder twijfel in theorie de H. Kerk gelijk heeft, maar dat men in de praktijk zeer weinig deze raadgeving moet volgen. ” Het is voldoende, zeggen zij, voor de gelovigen in het algemeen, dat zij op de grote feestdagen communiceren.” Maar wij antwoordden hun: de H. Eucharistie, met zo’n tijdsruimte ontvangen, is slechts een buitengewoon voedsel; waar is dus het gewoon voedsel; het brood van elke dag, waaraan ik behoefte heb? Hoe in mij de liefde Gods onderhouden, die het leven en de verdienste der christelijke deugden uitmaakt?
Helaas! Men vraagt soms, hoe het komt dat Europa het geloof heeft verloren [en dit was in de 19de eeuw!]. Het is door niet meer of bijna niet meer te communiceren. Het Jansenisme [een 18de-eeuwse ketterij welke stelde dat men te onwaardig is om de Communie te ontvangen, en er zoveel mogelijk van moet wegblijven] heeft de gelovigen van de H. Tafel afgekeerd; zij hebben het levend geloof, de liefde tot Jezus verloren; zij zijn verflauwd en verlamd, zij zijn door uitputting neergestort. Hoe ze doen herleven? Geef hun het zelfstandig, het voedzaam Brood weer, dat de H. Kerk hun aanbiedt; brengt hun tot de Eucharistische haardstede terug, stelt ze onder de invloed van die zon, die levend maakt.
O! Om het geloof aan de volkeren terug te geven, maakt men veel boeken en geschriften. Het geloof is niet zozeer de vrucht van de redenering, maar van de genade; gaat ze zoeken in haar bron, aan de H. Tafel.
De H. Communie maakt dus de staat van genade beminnelijk en verzekert zijn voortbestaan, omdat Jezus er het naaste en rechtstreekse einde van is. Zij maakt de deugden standvastig en gemakkelijk, omdat zij in ons de liefde Gods voedt; zij maakt ze zoet en beminnelijk met aan haar doel leven en ziel te geven. Wij kunnen niet te veel tot de veelvuldige communie aansporen. Het is geen misbruik. Kan een kind zijn vader wel teveel bezoeken en ontvangen? Evenmin de gelovige Onze Heer Jezus Christus.
Trachten wij naar de Hemel te gaan door de H. Communie. Dáár geniet men gedurig de goede God; men leeft er van zijn liefde. De H. Communie, dikwijls en waardig ontvangen, is het zeker onderpand van de eeuwige zaligheid.
Uit: Het H. Sacrament Des Altaars, door de Z.E. Pater EYMARD, stichter der Congregatie van het Allerheiligste Sacrament – tweed reeks – De H. Communie, Boekhandel van het Allerh. Sacrament, Brussel, 1903