
Er leefde in 1374 in Middelburg een vrome edelvrouw, die erop stond dat al haar huisgenoten waardig zouden communiceren op de eerste zondag van de vasten. Eén van hen, Jan, afkomstig uit Keulen, ging zonder gebiecht te hebben en zonder berouw te Communie. Nauwelijks had hij de Hostie ontvangen of hij werd door blindheid getroffen; bovendien veranderde de Hostie in zijn mond in een stuk Vlees. Toen hij er in beet sprongen drie druppels bloed uit zijn mond op de communiedoek. De priester die de Communie uitdeelde schrok en nam het Vlees uit Jans mond om het vervolgens veilig weg te bergen. Jan smeekte publiekelijk om Gods genade, waarna hij door een nieuw wonder van zijn blindheid werd genezen. Voortaan leidde hij een voorbeeldig leven. De in Vlees veranderde Hostie en de communiedoek werden vervolgens als relieken bewaard.
Nadat de aartsbisschop van Keulen, Frederik III, van het wonder had vernomen, liet hij nog in 1374 het Sacrament van Mirakel overbrengen naar de dom van Keulen. Korte tijd later werd de reliek overgebracht naar de Augustijnenkerk van Keulen, alwaar het werd uitgesteld ter aanbidding door de gelovigen. In 1380 verzochten de Augustijnen uit Leuven om een deel van de Hostie. Na drie dagen van intensief en collectief gebed ontdekte men dat de Mirakelhostie zich in twee delen had gesplitst: zo kon een deel in Keulen blijven (waar het later in de Sint-Albanskerk terecht kwam), het andere deel werd naar Leuven overgebracht. In Leuven ontstond een rijke verering, waaraan onder meer een broederschap (vanaf 1426) en ettelijke aflaten werden verbonden. Op 15 juni 1435 werd door de bisschop van Luik, Jan van Heinsberg, goedgekeurd dat jaarlijks op de eerste zondag na Pinksteren in Leuven een processie werd gehouden ter ere van het Sacrament van Mirakel. Nadat de Augustijnen, tijdens de Franse overheersing die volgde op de Franse Revolutie, Leuven hadden verlaten, werd de Hostie overgebracht naar de Sint-Jacobskerk.
Het Augustijnerklooster van Leuven beschikte over een fragment van de communiedoek, waarop in 1374 een druppel bloed van de in Vlees veranderde Hostie was gevallen en het andere deel van de miraculeuze Hostie. In het begin van de 19e eeuw werden deze reliek en het kleine laat-14e-eeuwse reliekhoudertje gevat in een nieuwe grotere reliekhouder. Tijdens uitstallingen op het altaar en tijdens processies werd in deze reliekhouder, achter het Mirakel, een pas geconsacreerde Hostie geplaatst.
In 1803 werd de reliekhouder met de miraculeuze Hostie van het Augustijnerklooster overgebracht naar de Sint-Jacobskerk van Leuven. Deze kerk werd echter in 1963 gesloten wegens de bouwvallige toestand ervan.
In de Keulse Sint-Albanskerk werd tot de Tweede Wereldoorlog het andere deel van de Mirakelhostie vereerd, tijdens uitstallingen eveneens vergezeld van een pas geconsacreerde Hostie. Deze Mirakelhostie werd, tussen 1374 en 1380 ongedeeld en vanaf 1380 tot 1803 gedeeld, bewaard in het Augustijnenklooster in Keulen.
In Middelburg zelf bleef de herinnering aan het mirakel nog lang bewaard. Waarschijnlijk was er in het in het Augustijnenklooster aldaar – dat misschien in het bezit was gebleven van een deel van de communiedoek – een beperkte verering blijven bestaan. Toen de Augustijnen-heremieten in 1574, na de overgang van Middelburg naar de Nederlandse Opstand, hun klooster en de stad moesten verlaten, hield ook de verering op te bestaan.
Het reliekschrijn met het stukje Hostie dat in Leuven werd bewaard, werd in de jaren 1980 uitgeleend aan het Museum Van der Kelen-Mertens in Leuven. Heden wordt het schrijn in delen bewaard in het depot van het stadsmuseum M te Leuven.



